-
1 secretion
n. afscheiding; geheimhouding, verbergen[ sikrie:sjn] -
2 cacher
cacher [kaasĵee]1 verbergen ⇒ weg-, verstoppen, verborgen houden2 aan het oog onttrekken ⇒ bedekken, maskeren3 verzwijgen ⇒ verhelen, verbloemen, geheim houden♦voorbeelden:cela cache qc. • daar steekt iets achtercacher le jour à qn. • iemand in het licht staanles nuages cachent le soleil • de zon gaat (schuil) achter de wolkencacher la vue (à qn.) • (iemand) het uitzicht belemmeren→ jeu1 zich verbergen ⇒ zich verschuilen, zich verstoppen♦voorbeelden:〈 tegen kinderen〉 va te cacher!, cache-toi! • schaam je!se cacher de qc. • een geheim van iets makense cacher de qn. • voor iemand verborgen houden wat men doet of zegtse cacher de qn. pour faire qc. • iets buiten iemands weten om doenoù peut bien se cacher cette lettre? • waar kan die brief toch uithangen?1. v1) verbergen, verstoppen2) bedekken3) verzwijgen2. se cacherv3. adjkoosjer, in orde -
3 coller
coller [kollee]♦voorbeelden:3 coller à la pensée de qn. • iemands gedachte precies uitdrukken; 〈 ook〉 zich inspannen om iemands gedachte goed te kunnen volgencoller à un texte • 〈 van vertaling〉 te woordelijk zijn; 〈 van vertaler〉 te dicht bij het origineel blijven4 ça colle! • dat gaat goed!, dat klopt!, afgesproken!ça ne colle pas entre eux • het klikt niet tussen henII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanplakken ⇒ (vast)plakken, lijmen, dichtplakken4 〈 informeel〉gooien (in, tegen) ⇒ met kracht smijten (in, tegen)6 〈 vooral onderwijs〉 een strikvraag stellen ⇒ (met een vraag) in het nauw brengen ⇒ 〈 kandidaat〉 laten zakken♦voorbeelden:coller qn. en prison • iemand in de gevangenis zettencoller qc. par terre • iets op de grond smijten7 être collé • (moeten) nablijven, nazitten♦voorbeelden:se coller du rouge à lèvres • lippenstift opdoens'y coller • 〈 bij verstoppertje spelen〉met de ogen geblinddoekt wachten, terwijl de anderen zich gaan verstoppencolle-toi là • ga daar maar zittense coller devant la télévision • zich voor de televisie installeren1. v1) kleven (aan), vastplakken (aan)2) nauw sluiten [kleding]4) gesmeerd lopen, klikken5) aanplakken, dichtplakken6) lijmen8) smijten9) toedienen10) verkopen [klap]11) aansmeren, opdringen13) laten zakken14) laten nablijven [leerling]15) lastig vallen, hinderen [door zijn onophoudelijke aanwezigheid]2. se collerv2) zich toeleggen (op) [ondanks tegenzin] -
4 disguise
n. verkleed, vermomt, zich voordoen als (iemand anders)--------v. verkleden, voordoen als-; verstoppendisguise1[ disgajz] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 voorwendsel ⇒ schijn, dekmantel♦voorbeelden:in disguise • vermomd/in het verborgene————————disguise2〈 werkwoord〉3 verbergen ⇒ maskeren, verhullen♦voorbeelden: -
5 jam
n. jam; file, verkeersopstopping--------v. vast (blijven) zitten, blokkeren, vastraken; dringen; jammen; vastzetten, klemmen. knellenjam1[ dzjæm]1 opstopping ⇒ gedrang; blokkering, stremming3 〈 verkorting〉[jam session]♦voorbeelden:2 be in/get into a jam • in de nesten/knoei zitten/raken1 jam♦voorbeelden:————————jam2〈 jammed〉1 vast (blijven) zitten ⇒ klemmen, blokkeren, vast raken2 dringen♦voorbeelden:the machine jammed • de machine liep vastII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vast zetten ⇒ klemmen, knellen; zeevast zetten2 (met kracht) drijven ⇒ dringen, duwen4 blokkeren ⇒ verstoppen, versperren♦voorbeelden:he jammed his spurs into the horse's flanks • hij gaf het paard de sporenthe typewriter keys jam • de schrijfmachinetoetsen blokkeren -
6 cache
n. schat (ook in computers); (in computers) tussengeheugen (niet adresseerbaar) voor het opvangen van snelheidsverschillen tussen geheugen en verwerkingseenheid; schuilplaats--------v. verstoppen; verbergencache1[ kæsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (geheime) berg/opslagplaats2 (geheime/verborgen) voorraad————————cache2〈 werkwoord〉1 verbergen ⇒ ver/wegstoppen -
7 choke
n. verstikking; choke (v.d. auto)--------v. verstikken; wurgenchoke1[ tsjook] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————choke21 (ver)stikken ⇒ naar adem snakken, zich verslikken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verstikken ⇒ doen stikken, smoren2 verstoppen ⇒ versperren, volproppen3 beroeren ⇒ overstuur maken, van z'n stuk brengen4 onderdrukken ⇒ inslikken, bedwingen♦voorbeelden:choke down food • eten met moeite naar binnen slikken 〈door pijn enz.〉; eten vlug naar binnen werken 〈 uit haast〉choke the life out of somebody • iemand wurgen4 choke back/down feelings/anger • gevoelens/woede onderdrukken/inslikken -
8 foul
adj. vuil, stinkend; verstopt raken; bar slecht; grof; onwettelijk; walgelijk; hard; in moeilijkheden geraakt--------n. overtreding (in sport); botsing--------v. vuil maken, stinkend, smerig, vies worden; moeilijkheden veroorzaken; beroerd, verstopt raken; een overtreding begaan (bij sport)foul1[ faul] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————foul2〈bijvoeglijk naamwoord; foulness〉1 vuil ⇒ stinkend, smerig, vies2 vuil ⇒ obsceen, vulgair♦voorbeelden:1 foul weather • vies/vuil weera foul temper • een vreselijk/slecht humeurfoul language • vuile/obscene taaldoes the police suspect foul play? • meent de politie dat er opzet in het spel is?by fair means and foul • met alle oirbare en onoorbare middelena foul exhaust pipe • een verstopte uitlaat————————foul31 vuil worden ⇒ rotten, (beginnen te) stinken4 in de war raken ⇒ blijven haperen, onklaar raken→ foul out foul out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 sport〉een fout/overtreding begaan tegenover♦voorbeelden:→ foul up foul up/ -
9 hide
n. verbergplaats; huid (van een dier)--------v. verbergen; verstoppen, niet laten zienhide1[ hajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:save one's (own) hide • zijn eigen hachje redden————————hide2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:hide the truth from someone • de waarheid voor iemand verbergenhide from view • aan het oog onttrekken -
10 obstruct
v. afsluiten, niet doorlaten, verhinderen; saboteren; lastig vallen; verstoppen[ əbstrukt] -
11 wrap
n. hulsel; omslagdoek, sjaal; plaid, deken--------v. inpakken; verpakken; rondom vastbinden; toedekken; omhullen; in elkaar kruipen; toedekken; verstoppen; ontdoekenwrap1[ ræp] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk meervoud〉1 omslag(doek) ⇒ omgeslagen kledingstuk, sjaal, stola♦voorbeelden:under wraps • geheim————————wrap2〈 wrapped〉1 zich wikkelen/winden→ wrap up wrap up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in/verpakken2 wikkelen ⇒ omslaan, vouwen3 (om/ver)hullen ⇒ bedekken♦voorbeelden:John wrapped a cloth (a)round his head • John wikkelde een doek om zijn hoofd→ wrap up wrap up/ -
12 hide and go seek
n. verstoppertje, spel waarbij iemand zijn ogen moet bedekken en anderen zich gaan verstoppen en het kind moet proberen hen te vinden -
13 hide and seek
verstoppertje, spel waarbij iemand zijn ogen moet bedekken en anderen zich gaan verstoppen en het kind moet proberen hen te vinden -
14 fourrer
fourrer [foeree]1 voeren♦voorbeelden:2 fourrer qc. dans la tête de qn. • iemand iets in het hoofd stampen, op de mouw spelden1 zich verstoppen ⇒ zich verbergen, wegkruipen♦voorbeelden:être tout le temps fourré chez qn. • altijd bij iemand over de vloer zijnse fourrer sous les couvertures • onder de wol kruipenje me suis fourré dans un drôle de pétrin • ik heb me aardig in de nesten gewerkt→ doigtv1) voeren2) stoppen (in), steken (in) -
15 obstruer
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский